:: ARTIKELS ::
DVDInfo.be >> Artikel >> Interview >> TEN MOVIES MET ALEXANDER DE MAN
TEN MOVIES MET ALEXANDER DE MAN
Type: Interview - Datum: 2021-09-21 - Geplaatst door: Didier
TEN MOVIES : ALEXANDER DE MAN

Alexander De Man is doctoraal onderzoeker aan het Centre for Cinema and Media Studies (CIMS) aan de Universiteit Gent en het Visual and Digital Cultures Research Center (ViDi) aan de Universiteit Antwerpen. Hij voert er onderzoek naar de politieke, industriële en socio-economische context van diasporacinema in Vlaanderen. Daarvoor werkte hij onder meer als online editor op het Internationaal Filmfestival van Gent waar hij in 2018 reeds in de jongerenjury zetelde. Verder is hij momenteel één van de programmatoren van de universitaire filmclub Film Plateau en is hij ook de radiorecensent bij Kuleshov, het wekelijkse filmprogramma van Urgent.fm. Kortom de ideale man om te vragen welke tien films een grote rol hebben gespeeld op zijn leven.




Alexander De Man: "Hoewel het selecteren van tien films uit het onmetelijke arsenaal van de filmkunst onvermijdelijk afbreuk doet aan de weelde die ze ons te bieden heeft, grijpen we allemaal wel eens naar lijstjes. Lijstjes zijn leuk, maar ze bieden ook de perfecte opening tot het grote smakendebat. Wie mij goed kent, weet dat ik de regel 'Les goûts et les couleurs ne se discutent pas' nooit echt hoog in het vaandel heb gedragen. Toch zou ik je willen vragen wat volgt te interpreteren als een individueel en willekeurig samengesteld allegaartje van films die mij begeesteren en niks meer dan dat.

SANKOFA (Haile Gerima, 1993)

Allereerst voel ik mij schatplichtig een persoonlijke held van mij, namelijk Haile Gerima, alle eer aan te doen met een stekje in deze lijst. De Ethiopisch-Amerikaanse filmmaker is onder meer dankzij het poëtische Bush Mama (1979) één van de vlagvoerders van de L.A. Rebellion. Een geëngageerd, Afro-Amerikaans filmcollectief met filmmakers als Charles Burnett, Julie Dash, Larry Clarck, Zeinabu Irene Davis, Alile Sharon Larkin en Billy Woodberry die zich tussen de late jaren '60 en de vroege jaren '80 met grinta wisten te verzetten tegen de conventionele beeldtaal van de destijds populaire Blaxploitation-film. Waar de iets bekendere Charles Burnett (Killer Of Sheep, 1977) zich voornamelijk op het neorealisme inspireerde, bewandelde Haile Gerima experimentelere paden. Het intellectuele en artistieke hoogtepunt in de carrière van Gerima - tevens professor in postkoloniale filmstudies aan de Howard University in Washington D.C. - is mijns inziens de film Sankofa. Sankofa neemt ons mee door de ogen van actrice Oyafunmike Ogunlano in een soort synesthetische trance naar de periode van de Middenpassage en de plantageslavernij. De zwarte verbeelding van Gerima ontmantelt de verzwegen geschiedenis van raciaal geweld en belichaamt de wedergeboorte die daar voor de Afrikaanse en de Afro-diasporische gemeenschappen uit kan voortkomen.




KYNODONTAS (Yorgos Lanthimos, 2009)

Yorgos Lanthimos is misschien wel een van de eerste cineasten die zich een plek in mijn cinefiele hart wist te veroveren. Hoewel het grote publiek hem voornamelijk kent van The Lobster (2015), The Killing Of A Sacred Deer (2017) en recenter ook The Favourite (2018), zijn het voornamelijk de Griekse producties aan de start van zijn carrière die mij weten te bezielen. Lanthimos’ parade van ongeremd absurdisme in Alpeis (2011) en Kynodontas (2009) resulteert niet alleen in een brok hilariteit, het staat hem ook toe ons iets over onszelf te vertellen. In Kynodontas - ook wel beter bekend als Dogtooth - moderniseert de idiosyncratische Griek Plato’s allegorie van de grot en toont hij hoe een mens dociel figureert in de dans der dwazen op het ritme van zijn gezaghebbende. Lanthimos vertelt er namelijk het verhaal van een patriarchale vader die zijn kinderen opsluit in zijn domein en geen enkele input van buitenaf toestaat. Zijn gestoorde kinderen, die louter het product zijn van hun op zichzelf gerichte micro-omgeving, ondergaan de situatie tot deze onvermijdelijk afbrokkelt.




VOSKHOZHDENIYE (Larisa Sjepitko, 1977)

Voskhozdeniye, oftewel The Ascent, van Larisa Sjepitko is een in religieuze symboliek ondergedompelde parel van de late Sovjet-cinema. Sjepitko, een voorvechter van de artistieke integriteit die het conflict met Goskino niet schuwde, hoeft als auteur op geen enkel vlak onder te doen voor tijdgenoten als Andrej Tarkovski, Sergej Paradzjanov en haar echtgenoot Elem Klimov. Met haar film Voskhozdeniye deed ze beroep op Vasyl Bikovs oorlogsroman Sotnikov uit 1970 en behandelde ze de innerlijke strijd van twee partizanen van het Rode Leger in de confrontatie met nazistisch Duitsland. In de desolate sneeuwvlaktes van Wit-Rusland, wist Sjepitko de teloorgang en de wanhoop in het gelaat van haar protagonisten in sublieme close-ups te vangen, terwijl deze bezwijken onder de druk om hun land te verraden. Zo combineert ze de ijzingwekkende en intellectuele koelheid van Miklós Jancsó’s pacifistische oorlogsfilms met haar eigen melodramatische toets. Dat deze film dan ook met de Gouden Beer in Berlijn ging lopen, hoeft in principe niet te verbazen.




LA BATTAGLIA DI ALGERI (Gillo Pontecorvo, 1966)

La Battaglia Di Algeri is Gillo Pontecorvo’s verfilming van Yacef Saâdi’s antikoloniale verzetsbulletin Souvenirs De La Bataille D'Alger. Zowel boek als film documenteren de Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd tegen de Franse koloniale bezetter, grotendeels vanuit het standpunt van guerrillastrijder Ali La Pointe die deel uitmaakte van de FLN (Front de Libération Nationale). Deze bikkelharde pamfletfilm bewandelt de grens tussen fictie en documentaire, en manifesteert zich zodoende misschien wel als de dichtst mogelijke Europese benadering van "Third Cinema". Geïnspireerd op de polemische manifesten van onder meer Fernando Solanas en Octavio Getino, de beeldtaal van de Italiaanse neo-realisten en het kritische werk van Franz Fanon, laat Pontecorvo je als kijker identificeren met de militante top van de FLN, en dit onder de tonen van Ennio Morricone. Dat deze politiek-empathische oefening in de eerste vijf jaar na het afronden van de productie in Frankrijk door de censor uit de cinemazalen werd weggehouden, zegt veel over hoe Europa met zijn koloniaal verleden is omgegaan. Reden te meer om deze film vandaag op een voetstuk te plaatsen.




SEPPUKU (Masaki Kobayashi, 1962)

Het is misschien een stereotype om bij een Japanse samoerai-film het woord “meesterlijk” in de mond te nemen, maar er zijn weinig woorden die de klasse van Masaki Kobayashi beter omvatten. In een meticuleus gepuzzeld script en met een duidelijk cinematografische auteursvisie, stelt Kobayashi zich kritisch op tegenover het immorele karakter van bureaucratische machtsinstellingen. Wanneer oudgediend samoerai Hanshiro Tsugumo een rituele en eervolle zelfdoding, oftewel een seppuku, aanvraagt bij Kageyu Saito, verdenkt die laatste hem van lafheid. Wat volgt is een tactisch en mondig steekspel tussen beide met een hardvochtige climax op het eind. Seppuku is een mythe-doorbrekende film over de teneur van het samoerai-vak en tegelijk een les voor filmmakers in mise-en-scène bij widescreens en achronologische storytelling. Indien het nog niet gebeurd is, zet deze op uw verlanglijst. Het loont de moeite.




LE CHARME DISCRET DE LA BOURGEISIE (Luis Buñuel, 1972)

De ultieme satire van de ultieme satirist. Luis Buñuel behoeft in principe weinig introductie, al associëren velen de anarchistische Spanjaard met het befaamde beeld van een doormidden gesneden oog uit Un Chien Andalou (1929). Ook met L'Âge D'Or (1930), eveneens een samenwerking met co-scenarist Salvador Dalí, maakte Buñuel gewag in de artistieke beau monde van Parijs. Na verdere zwerftochten in onder andere Mexico - een prachtige productie uit deze fase van zijn carrière is Los Olvidados (1950) - voerde hij ook nog een resem narratieve satires en kamerspellen op. De beste film die uit deze latere periode is voortgekomen is wat mij betreft Le Charme Discret De La Bourgeoisie. Een groepje van zes welgestelde kniesoren van de bovenklasse, onder wie ook Delphine Seyrig, tafelen gedurende deze hele film zonder ooit tot het eten over te kunnen gaan. Telkens wanneer ze op het punt staan om een eerste hap door hun gulzige kelen te jagen, komt er klakkeloos een obstakel uit de lucht vallen. Verbolgen over het feit dat hun chauffeur zijn glas Martini niet volgens de etiquette weet achterover te slaan maar blind voor hun eigen morele obsceniteiten, kuieren Buñuels personages van de ene droomsequentie naar de andere.




DEUTSCHLAND BLEICHE MUTTER (Helma Sanders-Brahms, 1980)

Wanneer men het heeft over de pracht en praal van de Neue Deutsche Kino, dan doelt men meestal op de kleurrijke excessen van Rainer Werner Fassbinder, de fenomenale onthullingen van Werner Herzog en de verstilde meditaties van Wim Wenders. Onder de radar van deze filmvirtuozen en tussen de mazen van het mannelijke canonnet, opereerde Helma Sanders-Brahms met minstens evenveel klasse. In haar contemplatieve Deutschland Bleiche Mutter staat ze stil bij de schrijnende kroniek van Lene (Eva Mattes), een alleenstaande moeder in een getraumatiseerd Duitsland na de Tweede Wereldoorlog. Terwijl ze haar kind groot tracht te brengen in het puin en de ruïnes van het platgebombardeerde Berlijn, takelt ze steeds verder af tot het punt waar haar half verlamde gezicht de nationale schaamte van de Krieg belichaamt. De titel van deze allegorie is afkomstig van het dichterlijke oeuvre van Bertolt Brecht en enkele passages staan in rechtstreekse dialoog met de sprookjes van de gebroeders Grimm. Dat deze film niet hoeft onder te doen voor de artistieke werken waar hij naar refereert, zegt in principe genoeg...




LA NOIRE DE... (Ousmane Sembène, 1966)

Ousmane Sembène staat bekend als de grootste Senegalese cineast ooit en is samen met Med Hondo een van de peetvaders bij uitstek van de Afrikaanse cinema. Zijn artistieke carrière - na omzwervingen als dokwerker in Marseille - begon hij als roman-auteur. Midden jaren ‘60 schreef hij het script voor La Noire De… en in 1966 regisseerde hij de film zelf. Met dit portret van Diouana (Mbissine Thérèse Diop), een jonge werkloze vrouw uit Dakar die verhuist naar de Franse Côte d’Azur wanneer Franse toeristen haar een job als huishoudhulp aanbieden, zette Sembène zichzelf volledig op de kaart. Gelijkaardig aan de Franse nouvelle vague-cineasten van de jaren ‘60, wordt er aan de hand van flashbacks gespeeld met het heden en het verleden en met het hier en het daar. Zodoende creëert Sembène een tussenruimte waarin het onrechtvaardige karakter van postimperiale migratie bevattelijk en bijna tastbaar wordt. Ook de andere films die zijn carrière heeft voortgebracht, bijvoorbeeld Xala (1974) en Ceddo (1977), laten geen spaander heel van Eurocentrische machtsverhoudingen en kapitalistische ongelijkheid. Dat de meest politieke cinema ook menselijk en emotioneel kan zijn, is bij deze dan ook bewezen.




A SERIOUS MAN (Joel & Ethan Coen, 2009)

A Serious Man is niet de bekendste maar wel de meest persoonlijke film van Joel en Ethan Coen. De twee broers groeiden op in een klein dorpje nabij Minneapolis in Minnesota in een Joods gezin waarvan beide ouders als professoren waren aangesteld aan de universiteit. De setting van A Serious Man sluit daar naadloos bij aan en vertelt het verhaal van Larry Gopnik (Michael Stuhlbarg), eveneens een Joods professor in de fysica die aan de hand van Schrödingers kat het onzekerheidsbeginsel van de kwantummechanica tracht uit te leggen aan zijn studenten. Hoewel hij zelf de wiskunde achter deze formule begrijpt, is hij allesbehalve in staat om volgens de filosofie die erachter schuilt in het leven te staan. Dat leven staat namelijk op een laag pitje: zijn vrouw wil hem verlaten voor de nogal excentrieke Sy Abelman, zijn puberende kinderen tonen geen enkele blijk van interesse in zijn leven, en per slot van rekening probeert een student hem de hand te smeren met het oog op een slaagcijfer. Dit werpt heel wat existentiële vragen op bij Larry Gopnik: waarom stelt Hashem hem op de proef en waarom wordt hij precies gestraft? Terwijl “the Dude” uit The Big Lebowski (1998) dit soort vragen volledig aan zich voorbij laat gaan, gaat Larry Gopnik voor het antwoord ten rade bij enkele rabbijnen die hem met clichés en parabels trachten duidelijk te maken dat er voor zulke vragen geen antwoorden bestaan. Een onbevredigende repliek, vindt de professor wiens morele pudeur steeds meer op de proef wordt gesteld...




QUEEN & SLIM (Melina Matsoukas, 2019)

Queen & Slim is de postmoderne eend in deze tienkoppige bijt. Een intertekstuele bom waarin afro-amerikaanse verzetscultuur klank en kleur geeft aan de Bonnie & Clyde-romance tussen Daniel Kaluuya en Jodie Turner-Smith. Ik zal er misschien veel boomers mee tegen de schenen schoppen maar in mijn ogen zijn Warren Beatty en Faye Dunaway er alvast niks tegen. In de beeldtaal van een extended music video stuurt Melina Matsoukas - dit is overigens haar debuutfilm (!) - haar twee hoofdpersonages de baan op na een stroef verlopen tinderdate. Als gevolg van een drastische aanvaring met een gespannen agent, slaan ze samen op de vlucht van Ohio naar Florida, niet toevallig de omgekeerde vluchtroute die ex-slaven destijds aflegden om aan de plantages te ontkomen. Wat volgt is een escapistische droom van de ene safe space naar de andere en een poëtische liefdesverklaring aan eenderwerke vorm van cultureel verzet. Of er nu wordt gevreeën onder R&B-beats of schuifelend whiskey wordt gedronken in een donkere bluesbar, Queen & Slim is een zinsbegoocheling die diepe wonden zalft. Het is dan ook zo’n zonde dat dit één van die vele films was die zijn Belgische release heeft gemist omwille van de corona-crisis.





 


Andere artikels van hetzelfde type